2
Ze stond in een donker zijstraatje tegen de muur gedrukt. Naast haar kletterde de regen op een vuilcontainer en de wind blies een gescheurde plastic zak langs haar heen.
Het was prettig om hier te staan. Hier voelde ze zich onzichtbaar. Er was nauwelijks een mens te zien en als er al iemand voorbijkwam, was hij veel te veel door het onweer in beslag genomen om de smalle schaduw in de steeg op te merken. Want meer dan een schaduw was ze niet – een schaduw die onontdekt wilde blijven tot haar grote moment was gekomen. Zo was ze het al heel lang van plan, en tot nu toe was het plan niet veranderd.
Tot nu toe. Want sinds twee dagen was alles anders. Iemand had haar herkend. Terwijl ze zo haar best had gedaan om niet op te vallen. Ze was vriendelijk en hulpvaardig geweest, en als het enigszins mogelijk was, had ze zich verre gehouden van alles wat de aandacht op haar had kunnen vestigen.
En toen had ze een fout gemaakt. Het was maar een heel klein foutje, een kort moment van onachtzaamheid… en daardoor was alles anders geworden. Haar geheim liep gevaar.
En alsof dat nog niet erg genoeg was, ging het om een journalist die als uiterst nieuwsgierig bekendstond. Hij zou dingen gaan uitpluizen, dat wist ze zeker. Misschien was hij er zelfs al mee begonnen.
Nee, niet misschien. Hij was er beslist al mee begonnen. Als hij erachter kwam wie ze was, was het afgelopen. Haar plan, haar geluk… over en uit.
Met gebalde vuisten keek ze naar het huis aan de overkant van de straat. Daarboven woonde hij, achter het raam op de eerste verdieping. Volker Nowak.
Natuurlijk had zij ook over hem haar licht opgestoken. Dat was niet erg moeilijk geweest, want Nowak was in Fahlenberg geen onbekende. Hij was de man wiens onderzoek een halfjaar geleden had geleid tot de aanhouding van een drugsdealer die al lange tijd werd gezocht. Omdat hij zich erin vastbeet wanneer hij lucht kreeg van een scoop. Dat stond in een artikel over hem – een artikel dat een concurrerend blad over hem had geschreven. En dat Volker Nowak inderdaad vasthoudend was, had ze vandaag zelf mogen meemaken.
Volkomen onverwacht was hij opgedoken en had met haar willen praten – een schijnbaar onbelangrijk gesprek, maar ze had gemerkt hoe hij haar intussen had opgenomen.
Ja, verdomme, hij wist wie ze was. Misschien was hij er vóór dat gesprek nog niet helemaal zeker van, misschien was hij daarom nog eens naar haar toe gekomen, maar toen hij weer wegging, had hij het geweten. Ze had het gezien aan zijn ogen.
Hij had haar herkend en sindsdien had ze geen rust meer. Als hij begon te snuffelen…
Nee, zo ver mocht het niet komen!
Heel lang had ze geloofd dat ze veilig was na wat ze ooit had gedaan, dat haar geheim goed was verborgen – maar nu was het toch ontdekt. Uitgerekend door iemand die zijn brood verdiende door zijn neus in andermans zaken te steken.
Wat moest ze doen?
Was dit de straf van God omdat ze geen berouw had van haar daad? Wilde God haar ertoe dwingen schuld te bekennen omdat ze dat tot nu toe niet uit eigen beweging had gedaan?
Goed, bij dezen dan, dacht ze, het spijt me. Het spijt me zelfs vreselijk. Maar alstublieft, lieve God, geef me tenminste nog een kans. Alleen nog deze kans! Help me toch, nu ik zo dicht bij mijn doel ben.
Ze moest met die Nowak praten. Ze mocht niet laten gebeuren dat hij haar geluk verstoorde. Hij moest dat gewoon begrijpen.
En anders, dan… dan…
Geschrokken kromp ze ineen. Toen ze weer naar zijn raam keek, was het licht uitgegaan.
O, nee!
Wanneer had hij het uitgedaan? Ze was zo in gedachten verzonken geweest dat ze het helemaal niet had gemerkt.
Haar hart begon wild te kloppen. Ze kon niet eens met zekerheid zeggen hoe lang ze niet had opgelet. Misschien wel langer dan ze dacht. Dat zou niet de eerste keer zijn geweest. Als ze zich druk maakte, leek het steeds weer of ze de tijd en de wereld om haar heen vergat. Waren haar gedachten misschien weer even afgedwaald?
O God, alsjeblieft niet! Alsjeblieft niet!
Toen ging de voordeur open en Volker Nowak stapte naar buiten.
Ze slaakte een zucht van verlichting. Ze had het niet verknald. Hij was er nog.
Dank U, lieve God!
Ze trok de rand van haar capuchon nog verder over haar gezicht en beet op haar onderlip.
Waarom aarzel ik nog? Dit is mijn kans. Ik hoef nu niet eens met hem mee naar binnen. Hij komt naar me tóé. Ik hoef hem alleen maar aan te spreken.
Bibberend van opwinding stond ze te kijken terwijl hij de kraag van zijn jasje opsloeg en om het huis heen naar de binnenplaats liep. Daar stond zijn auto, dat had ze eerder al uitgezocht.
Als ze hem nu nog te pakken wilde krijgen, mocht ze zich wel haasten. Maar dat klonk eenvoudiger dan het was. Ze was bang om met hem te praten. Ze was bang hem te vertellen wie ze werkelijk was. Ze was bang dat hij haar kant van de zaak voorbij zou gaan en op zijn recht zou blijven staan om iedereen op de hoogte te brengen van haar bestaan en van wat ze had gedaan.
Ik moet het proberen. Ik moet!
Ze haalde nog eens diep adem en begon te rennen.